Video part 1: Stuck on an Island
Video part 2: solo traverse of the Finnmarken highlands
Dag 1, 6 september
De kano glijdt over het meertje. Het water wordt dieper, de stenen op de bodem verdwijnen rap uit het zicht. Tussen mij en het ijskoude water zit een laagje plastic met de structuur van een kartonnen doos. Een nieuw materiaal en een nieuw ontwerp dat je in de vorm van een kano vouwt. Opgevouwen heel handig om mee te nemen in het vliegtuig, maar de test van het origami vaartuigje op het kanaal achter mijn huis stelde weinig voor. Geen golven, geen stroming, geen volle bepakking en geen stenen die de romp kunnen beschadigen. Ook het karretje dat ik heb gemaakt is een experiment en dat geldt voor nog wel meer uitrusting. Aangekomen bij de ringweg die om het meertje ligt, vervolg ik mijn weg naar beneden, naar het deel van Hammerfest dat aan zee ligt. Bij de supermarkt wissel ik de doosjes stijfsel in voor echte aardappelpuree – winkelpersoneel kan ook niet alles weten – en loop dan naar het nabijgelegen grindstrand. De aluminium as van het karretje is al een beetje doorgebogen. Ik prop wat eten naar binnen, drink een half pak sinaasappelsap en trek het droogpak aan. De wind die van de bergen naar beneden komt neemt alweer toe. Verderop het fjord trekt deze al zwarte strepen over het water. Daar gaat-ie dan. Voorbij de pier van de haven wordt het nog behoorlijk wiebelig in de korte maar krachtige golfslag, maar mijn onervarenheid met dit bootje wordt gecompenseerd door de kajakpeddels. Oftewel: links en rechts een blad. Na een kilometer geef ik het op. De wervelende wind langs de rotshellingen maakt het te moeilijk. Daar. Een strand met witte ronde keien. Hier geen mooie mooie zandstranden waar je de boot zachtjes aan land kan brengen. Precies de reden waarom ik Crocks heb aangedaan, zodat ik met het droogpak het water in kan springen en de boot naar de kant kan leiden. Met twee stukken hout als glijders probeer ik de boel hoger het strand op te krijgen. Dat is geen succes. Ik haal de kano helemaal leeg en til alles halverwege het strand. Een minuut rollebonkt de kano door de wind naar beneden. Geen schade? Dat valt mee. Dan maar alles naar het hoger gelegen grasveldje brengen, uit de wind. Zo heb ik in vijf minuten drie belangrijke lessen geleerd. Hoewel .. dat moeten we nog zien. Volgens de weerberichten zou de wind aan het eind van de middag afnemen. Daarna zou het twee dagen lang kalm weer zijn. Om 16:00 valt de wind inderdaad helemaal weg. Tijd om te gaan! De rit over de baai bedraagt tien kilometer. Ik passeer een reusachtig LPG schip met enorme bollen op het dek, een markant schuin oplopend eiland en dan de eerste rotsen van de overkant. De zon raakt al bijna de bergen in het westen wanneer ik een keienstrand bereik van 15 meter breed omsloten door graniet, met een smalle doorgang naar het hoger gelegen veilige land. In het water springen tussen het kelp – oeps dit is wel heel diep – en dan alles drie meter hoger brengen. Met dit lichte bootje van 15 kg is dat zo gebeurd, zelfs over de gladde stenen. Waar zijn mijn uitschuifbare wandelstokken eigenlijk gebleven? Nee, niet in het water gevallen bij het uitladen. Barst! Vergeten. Aan de overkant van het fjord laten liggen. Teruggaan kost een halve dag: laat maar, ik verzin wel wat. Het is al bijna helemaal donker wanneer ik uit twee grote takken, gevonden op een verderopgelegen strandje, een frame heb geknutseld waar de tent aan wordt opgehangen. Mooi is dat.
Dag 2, 7 september
Geen idee hoe laat het is. In ieder geval is het eb. Te zien aan de natte rotsen is de vloed een meter onder de boot gekomen, een verschil van bijna drie meter! Uit een kleine poel haal ik drie liter water. Op de terugweg maakt een enorme vogel zich klapwiekend uit de voeten bij mijn tent. Een steenarend! De grote schooier is vast op zoek naar wat eetbaars. Wat een teleurstelling moet dat zijn voor een carnivoor: geen vissegraat of rendierbout maar havermout met rozijnen. Bah. Het is windstil. De lage zon beschijnt een pastelkleurig landschap. En water als vloeibaar glas – waarop het uitstekend peddelen is. Als dit zo doorgaat moet ik vandaag zestig kilometer kunnen maken. Langs de hoge rotswanden van Seyland, en zelfs de oversteek naar Stjern Oya (Ster-Eiland). Een eiland 4 x zo groot als Texel. In de verte liggen die besneeuwde kartelranden vaag te wezen: het is nog een heel end. Reality check..! Het volgende fjord is driehonderd meter breed. Met ergens in het midden een strook van schuimkoppen. De oversteek gaat goed, de golven zijn van een formaat dat de deining zelfs plezierig maakt, zo helemaal uit een dal van vijftien kilometer diep, waar de weinige wind kans heeft gezien zijn krachten te verzamelen. De baaien die volgen zijn heel wat breder, maar vrijwel zonder wind. Eind van de middag: voor de derde keer aan land. Meer thee maken voor de thermosfles en de hoofdlamp – wat moet je met een zaklamp – bijdehand leggen. Het kan nog een lange dag worden, en dan is thee en iets waar je een hap uit kunt nemen onontbeerlijk. Een dag zoals in Canada: pas in het ochtendgloren de dag voor gezien te houden – langs een mooi strand aan de bergen van een nieuw eiland. Wat eten, fotootje schieten, maffen en de volgende dag weer verder. Wat een leven. Reality – check..! De ronding van de laatste landmassa. Daar, de twee fjorden, de eerste nog langs Seiland – en dan de oversteek naar Stjern Oya. Dat is niet best. Zwarte strepen komen uit beide dalen tevoorschijn. Avondwind. Wedden? De lucht in de bergen koelt af en zakt duizend meter de zee in. Hou maar op. Recht uit het zuiden xoals voorspeld. En ja, schuimkoppen – op een korte golfslag. Dat wordt niks meer vandaag. Ik volg de ronding van de landmassa naar het zuiden. Er moet ergens een heel mooi dal zijn – dit had ik vanuit het vliegtuig gezien. Inmiddels stuift het zeewater in mijn gezicht. Het is moeilijk om in het gewervel de koers recht te houden. Vooruitgaan lukt maar mondjesmaat. Aan de linkerzijde verschijnt al snel een dal. Prima. Hier ergens naar links, er is een strandje, en nog een. Hier moet worden overnacht. Een goeie keuze. Aanmeren tussen de grote stenen begroeid met kelp; twee rendieren lopen rustig voorbij. Een grote en kleinere. Voorzichtig om niet uit te glijden breng ik alles op een redelijk vlak veld met gras, achter een strook van hoogopgeworpen kiezelstenen begroeid met helm. Daar zet ik de tent op met wederom twee grote takken, met touw verankert zodat ze niet op de tent kunnen vallen. De lucht is kraakhelder en aangezien het einde van het seizoen al donker wordt, is het een kwestie van wachten voor het poollicht verschijnt. En daar is het! Vanuit een punt in het westen komt een golvend groengeel licht in verticale sluiers aanzetten. Eenmaal diep in de slaapzak heb ik geen idee hoe laat het is. Geen horloge te zien: dit bevalt uitstekend.
Dag 3, 8 september
Het waait nog steeds. Dat viel te verwachten. En nee, ik ben nog niet vertrouwd genoeg met het nieuwe bootje om het volgende fjord over te steken. In ieder geval kan de tijd nuttig worden besteed: er moeten twee rechte stokken worden gevonden om de tent op te zetten. Een verkenning van het terrein. De met gras begroeide vallei schat ik zo’n vijfhonderd meter breed en tweehonderd meter diep. In het oosten komt een riviertje uit een steil dal, dat op een hoogte van zo’n driehonderd meter uit het zicht verdwijnt door een knik naar het zuiden. In het westen ligt de zee, voorafgegaan door twee strandjes. Het grootste strand is zo’n honderd meter breed, begrensd door twee rotspartijen van rond, glooiend graniet dat is uitgesleten door de gletsjers die in vroeger tijden het hele dal gevuld moeten hebben. En dat gedurende meerdere ijstijden. Tussen de linker rotspartij en de steile berghelling in het zuiden is een malle toegang, zo’n twintig meter breed, die toegang geeft tot het tweede strandje. Aan de onderzijde van deze berghelling staat een rij halfdode berken. Het hout is kronkelig is en half verrot. Daar kan ik echt niks mee, zodat ik het hogerop de helling zoek. De vegetatie bestaat uit berken en hoog opschietende lijsterbes, op een vloer van stermos, kraaiheide en allerhande kruiden. Mijn evenwicht bewarend aan boompjes klauter ik over rotspartijen tot ik twee rechte lijsterbes takken heb afgezaagd. Als de zon in het dal begint te schijnen wordt het nog mooier dan het al was. Met alle wanden die recht uit zee rijzen, het blauwe water en de wilde begroeiing heeft het iets weg van Hawaii. En waaien kan het hier, getuige een kunststof kist voor de overslag van vis, die ik honderd meter hoog aantrof op de helling. Aangekomen bij de tent blijkt deze te zijn ingezakt door de wind. Deze lijkt voornamelijk uit een westelijke richting te komen en dan opeens weer uit het oostelijk gelegen dal. Hoe kan dit nou? Ik besluit om de tent te verplaatsen achter een van de rotspartijen, met de nieuwe tentstokken, nadat ik deze met een mes van de bast heb ontdaan. Als de zon achter de berg is verdwenen begint de lange noordelijke schemering. Ik bevind me vijfhonderd kilometer boven de poolcircel. Anders dan in de tropen, waar de zon recht naar beneden gaat, gaat deze hier onder in lange schuine hoek, om vroeg in de morgen weer te beginnen aan de klim naar boven. De echte donkerte duurt in deze tijd van het jaar misschien maar vier uur, maar dit zal de komende maand snel meer worden. De eerste blaadjes beginnen al te verkleuren.
Dag 4, 9 september
Het eiland is een wereld op zich. Er zijn planten en dieren, in de zee en op het land, er is beschutting en genoeg hout om vuur te kunnen maken. Het zou minstens een maand duren om alle hoeken en gaten van het grillige landschap in de smiezen te krijgen. Met de schouders eronder zou ik het hier wel een half jaar kunnen uithouden. In Canada heb ik op eilanden gekampeerd, niet meer dan stroken zand en grind, zonder beschutting en vooral: zonder een druppel zoet water. Daar zou ik me na twee dagen slecht weer zorgen maken. Maar hier? Bovendien is er een ding dat ik deze reis in ieder geval wil doen. Vanaf het water, bij aankomst, zag ik een lichtgrijze strook met puin dat toegang geeft tot bovenrand van de berg, zo’n vijfhonderd meter boven de zee. Het ‘couloir’ (schoorsteen) zoals ze in de Franse Alpen zeggen is stijl, maar het moet mogelijk zijn om daar omhoog te gaan. De zon straalt aan de hemel dus dat wordt het plan vandaag. Ik doe wat ik elke dag doe: een stevig ontbijt, pannekoeken bakken en de thermosfles vullen met hete thee. Deze gaan in een kleine kanozak, tezamen met een windjack, wanten, muts, camera, survivalpakket en lichtkogels. De felgele tas bind ik op het aluminium rugzakframe. Een van de tentstokken gaat mee om mijn evenwicht te kunnen bewaren op eventuele rotsblokken en in riviertjes. Maar eerst nog even de stokken uit de tent halen, zodat de wind er geen vat op kan krijgen. Een veld met gras, een stenige droge rivierbedding, een kloof waar je beter bovenlangs kunt gaan, gevolgd door een breder wordend dal. A-H hier lopen de rendieren, een stuk of vijf. Hogerop verschijnen grote rotsblokken in het gras, en dan de ‘schoorsteen’ die ik van beneden had gezien, me niet realiserend dat deze bestaat uit rotsblokken zo groot als bussen, op elkaar geklapt als in een groot verkeersongeluk, tenauwernood leunend op elkaar. Enigzins gehaast spring ik van blok naar blok, over de schuine vlakken en scherpe richels. Zonder de lange wandelstok had dit niet gekund, of anders met gevaar voor eigen leven. Een smalle passage, het eerste sneeuwveld, gevolgd door langzaam opklimmende banden graniet naar een groter sneeuwveld dat schuin afloopt in een meertje, met aan de andere kant een rotswand van tweehonderd meter hoog. Nog steeds is de top van de berg niet bereikt. Het waait hier vreselijk hard. De zon is al lang over zijn hoogste punt heen. Iets zegt me dat het niet verstandig is om door te gaan. Ik besluit om terug te keren. Onderweg stop ik wat stengels van wilde ui in mijn broekzak om vanavond door de aardappelpuree te doen. Na een uur steil afdalen bereik ik het grasveld onderaan het dal. De losse stenen onder het lange gras maken het nog behoorlijk lastig. Bij de tent aangekomen plof ik volkomen uitgeput neer bij de tent. Wat een dag. En wat een honger!
Dag 5, 10 september
Een droom wordt verstoord door heftig schudden van de tent. Oordopjes in en verder slapen. Nog een keer. Waar komt die wind vandaan? Een van de tentstokken staat op knappen. Dit is niet goed. Ik besluit om alles in te pakken en de luwte te zoeken achter de begroeide berghelling. Ik nader een redelijk vlak veldje. Mijn oog valt op iets dat hoog in de lucht zweeft. Wat? Dat is een boom – toch zeker geen struik meer – van de bergkam geplukt en nu als een veertje in een cirkel aan het draaien, om vervolgens te beginnen aan zijn weg naar beneden met gevaarlijke snelheid. Als een enorme dartpijl boort het geboomte tien meter voor me op de grond. De stam van tien meter lang is een lijsterbes. Wraak van de lijsterbessen voor het afzagen van twee boompjes? Uiteindelijk tref ik een nagenoeg windstille plek achter een overhangende rots met een smalle strook gras. Ik leg de slaapmat neer en kruip in de bivakzak. Toch wel een handig ding voor dit soort situaties. Na een paar uur slaap word ik wakker. Een blik over het landschap. Met een bulderend geraas kondigt een windvlaag zich aan bovenop de helling, om af te dalen naar de vallei waar het gras volledig plat wordt gedrukt, om over te stappen op het water en daar in een witte waas de zee over te trekken. In de verte, bij Stjerne Oy, vertrekken twee wervelwinden de zee op. Is dat het? Wervelwinden? Een blik op de kano: die ligt er nog. Er staan verder geen activiteiten op het programma dus ik doezel nog wat. Wakker. Nog eens kijken naar de kano, voor de zekerheid. Wat is dat nu? Weg? Aan de voet van de berg zie ik een wit vlekje. Dat kan maar een ding betekenen: opstaan en het probleem oplossen. Op de plek waar de boot lag is de uitrusting her en der verspreid. Een onderzoek naar de crime-scene. Blijkbaar is de kano op zijn kop gewaaid, de tassen zijn eruit gerold waarna de boot – ontlast van het gewicht – door de wind kon worden opgepakt. Tweehonderd meter naar het binnenland ligt inderdaad de kano. In het gras, achter een scherpe rots. Oh nee. Er lijkt een gat te zitten in de romp. Het blijkt mijn donkergroene drijfvest te zijn. Tot mijn verbazing valt er geen enkele schade te ontdekken, op een deukje in de aluminium rand na. De boot is in de lucht gegooid en achter de rots terechtgekomen, tien meter voor het gras overgaat in een stenige rivierbedding. Alle goden nog aan toe. In het vervolg bevestig ik de uitrusting en zware voedselzakken met karabiners aan de kano, zowel op het water als op het droge. Voor nu leg ik ook nog een zwaar stuk hout erbovenop. Meer kan ik niet doen. Er missen een aantal dingen. In het gras onder de berghelling tref ik de aluminium v-rib van de boot. Onderweg naar het strand kom ik het karretje tegen – ook niet onbelangrijk.
Dag 6, 11 september
Deze derde dag op het eiland begint toch wel irritant te worden. Hoe lang blijft de wind nog uit het zuiden komen? Twee weken? De gedachte om mijn kostbare dagen te zien opgaan aan ledigheid draait een kronkel in mijn buik. Eind van de middag komen twee kleine motorbootjes langsvaren. Ik ga op een grote rots langs het water staan om de aandacht te trekken. ‘Enig idee wanneer de wind ophoudt?’ Nee. Waarom zouden ze ook. In het ene bootje zit een visser, in het andere twee rendierhouders. Ze zijn bezig om de rendieren op te sporen die op een gegeven moment naar het vasteland moeten worden gebracht, met een boot, of zelfs zwemmend. Ze vertrekken weer. Nog maar een klein verkenningstochtje dan, op zoek naar betere tentstok. Bij het zuidelijk gelegen strandje, waar het graniet schuin de zee in steekt, zie ik twee dieren met een bruine vacht. Zeehonden? Een kleine en een hele kleine dan. Zee otters! Het zijn zee-otters! Een moeder en een kleintje zo te zien. Moeders geeft een schelle piep en duikt het water in. Verderop komt ze weer boven water. De gekromde staart steekt een stuk boven het water uit om te laten zien dat ze mijn aanwezigheid niet waardeer. Maar ik vind deze hele aanwezigheid schitterend. Vlak voor mijn vertrek heb ik vele filmpjes gezien waar otters uitbundig spelen met honden. Maar ze zijn al weg.
Dag 7, 12 september
In het midden van de nacht word ik wakker. Er is iets vreemds aan de hand. Het is doodstil. De wind is weg! Hoe laat zou het zijn? Een uur of drie? In het oosten lijkt wel iets van een dageraad te komen. Snel uit de bivakzak en opschieten, voordat de wind door de ochtendzon wordt aangezwengeld, want dan wordt het weer een dag zittenblijven op dit eiland. Dus de hoofdlamp op, ontbijten, inpakken. De pannenkoeken heb ik gisteren al gemaakt voor het geval dat. Dat geval is nu aangebroken. Een uur later ligt bijna alle uitrusting in de kajak. Er ontbreekt nog 1 ding: mijn helm! Waar is mijn helm? Die ligt dus nog ergens in het gras. Juist. Moet ik gaan zoeken? De helm heeft een legerprint, zie dat maar eens te vinden. De lucht begint een violette tint te krijgen: ik steek van wal. De boot glijdt over het zwarte water. Voorbij de kleine granieten kaap – waar ik al vier dagen tegenaan heb gekeken – zie ik voor het eerst het grote zuidelijk gelegen dal. Het is een stuk groter dan ik had gedacht en wordt begrensd door een messcherpe berg, als een kies waarin een groot gat is geboord. Misschien had ik die eerste dag nog even door moeten varen. Hadden. Hadden. De wind neemt toe. Halverwege het fjord kom ik terecht in een baan korte golven met schuimkoppen. Is dit wel zo’n goed idee? De golven slaan schuin over de boeg. Slaapdronken probeer ik een lichte paniek de kop in te drukken, dat lukt. En dan, dan is er toch weer de veilige overkant. Ik passeer een lage rotskaap, dan een kleine baai zonder noemenswaardige beweging en dan is er het grote fjord met aan de overkant het eiland Stjerne Oy. Uit het zuiden komt een aanzienlijke deining aanzetten. Ik keer een stukje terug om me te beraden. De oversteek naar Stjerne Oy is niet verstandig. Niet alleen vanwege het water, maar ook omdat de ronding van dit eiland al gauw drie dagen duurt en ik wil zo snel mogelijk het vasteland bereiken. Ik besluit langs de kust richting het vasteland te gaan. Goed dat er af en toe strandjes zijn waar ik kan hozen met een waterfles. Onderweg is er het prachtige uitzicht op de besneeuwde bergkammen van Stjerne Oy die recht oprijzen uit de zee. Aan de overkant van de volgende baai ligt Altnes, zo’n tien kilometer verder.
Een zacht gepruttel. Een motorbootje komt van achteren langszij gevaren. Het is de visser die ik gisteren zag, met dezelfde gele plompe regenjas, de hand aan de buitenboordmotor. Zijn houding lijkt vergroeid met het bootje, onwrikbaar kalm als een Boeddha. Een brede grijs met niet al teveel tanden, in een al even breed gezicht. Mijn beetje Noors nodigt hem niet uit om te praten. Ook goed, helemaal goed. Zwijgend varen we naar Arnsnes. Op het aluminium schuitje is een wiel gemonteerd van een fiets of brommer, met daaromheen dik visdraad gewikkeld. Het moet wel een kilometer lang zijn, met aan het einde een lepel zo groot als een schoen. Aan land gekomen wordt een tarbot zo groot als een forse zeehond uit het bootje getild. Die had ik nog niet gezien. Met twee andere lieden wordt het gevaarte in een jeep gehesen. Ik ben veilig en gezond in de bewoonde wereld. Hoera! Officieel zit ik nog steeds op een eiland. Het is dus een mooi cadeau dat er om vijf uur een veerboot langskomt die naar het vasteland vaart. De hele uitrusting breng ik naar de steiger en daarna vouw ik de boot in tot een flinke koffer. De veerboot vaart met een flinke vaart naar Alta, tegen zessen komen we daar aan. Aan het eind van de pier staat een bus te ronken met de bestemming Kautokeino. Wat moet ik doen? Kautokeino ligt halverwege de route, richting Finland. Finland. Ik heb wel zin in rivieren en hoge bomen. Zo vlakbij het vliegveld is toch nergens een plek om de tent op te zetten. Instappen en naar Kautokeino! Na een rit van twee uur kom ik aan. De buschauffeur stopt bij het buitenluchtmuseum. Het is donker. In de miezerige regen zet ik de tent op naast een houten hut uit het jaar achtienhonderdnogwat. Deze dag ging soepel als een geoliede machine.
Dag 8, 13 september
Door het lange natte gras loop ik naar de rivier om water te halen. Daarna wat boodschappen doen, een ontbijtje en dan een bezoek aan het ‘community center’ van Kotakaino. Daar aan de wand hangt een levensgrote en gedetailleerde landkaart. Boven in het noorden de route die ik oorspronkelijke van plan was, daar beneden de kleine rivieren en meertjes die komen gaan. Onderweg naar de tent begin ik te twijfelen. Ik zie niets van het landschap. Kotakaino ligt in een ondiep dal en het is mistig. mijn inspiratie zakt naar een dieptepunt. Morgen keer ik terug naar Alta, naar de zee.